Het schildersnetwerk rondom de Schouwburg van Jacob van Campen (1637 – 1664)

‘Een groepsportret van schouwburgschilders in Amsterdam’

M.AW.L.M. Abels (2008)

Inleiding

In dit essay wordt het schildersnetwerk rondom de zeventiende-eeuwse Amsterdamse schouwburg van Jacob van Campen (1637-1664) gereconstrueerd. Uit diverse bronnen valt op te maken dat schilders op de meest uiteenlopende manieren betrokken waren bij dit Amsterdamse cultuurinstituut. Er waren kunstenaars die schilderden, decors vervaardigden, toneel speelden en zitting hadden in het schouwburgbestuur. Tot op heden is er weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen schilders en schouwburg. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Ten eerste is de grote schouwburgbrand uit 1772 van belang. [1. B. Albach, 300 jaar Schouwburg, (Amsterdam 1938), 5. ]  De schouwburg verhuisde in 1665 naar een nieuw onderkomen, dat uiteindelijk zou afbranden. Deze brand zorgde niet alleen voor achttien doden, maar legde ook de hele schouwburg, alsmede belangrijk archiefmateriaal in de as. Ten tweede heeft de schouwburg in haar bestaan diverse fasen doorgemaakt. Er is veelvuldig van onderkomen gewisseld, waardoor verschillende decors – en daarmee informatie over het kunstenaarsnetwerk van de schouwburg – verloren zijn gegaan.

Bovendien lijkt het aandeel van schilders in schouwburgcircuit op het eerste gezicht zeer gering. Hierdoor is mogelijk weinig onderzoek naar het onderwerp gedaan. Een verband tussen de schilderkunst en de toneelkunst is bovendien niet erg voor de hand liggend; beiden worden immers vaak binnen afzonderlijke disciplines bestudeerd. Bij een meer nauwkeurige blik zijn er echter wel degelijk belangrijke overeenkomsten tussen de twee kunstvormen te vinden. De schilder en de toneelregisseur willen namelijk beiden de toeschouwer overtuigen; dit gebeurt via visuele óf narratieve middelen. De beoefenaars van beide kunstvormen willen daarnaast elk op een zo indringend mogelijke manier verslag doen van een bestaand verhaal, mythe of eigen fantasiewereld. Gevoel voor drama, het spelen met kleuren en kennis van bijbel, geschiedenis en klassieken zijn daarbij van groot belang.

In de zeventiende eeuw dienden toneelkunst en schilderkunst ook vaak een zelfde doel; beide kunsten probeerden de natuur na te bootsen en de toeschouwer een spiegel voor te houden. Samuel van Hoogstraten schrijft dat; ‘een volmaekte schildery [..] als een spiegel van de natuer’ is. [2. S. van Hoogstraten. Inleiding tot de hooge schoole der schilderkunst, (Rotterdam 1678) 24-25 ]  Vondel speelde ook met deze ‘spiegelgedachte’. [3. M.B. Smits-Veldt, Het Nederlandse renaissance -toneel, (Amsterdam 1964), 28. ] In de tragedie Lucifer stort de hoofdpersoon zich als straf voor zijn staatszucht in de hel. Vondel schrijft in het voorbericht dat het stuk als een; ‘spiegel van alle ondankbare staatzuchtigen’ zal dienen. [4. N.C.H. Wijngaards, Joost van den Vondels Lucifer: treurspel, (Zutphen 1981). ] Ten slotte moet worden vermeld, dat beide kunsten voor verschillende lagen van de bevolking waren bestemd. Iedereen die kon lezen en schrijven was in staat om toneel en schilderkunst te begrijpen. De geletterdheid onder de zeventiende-eeuwse bevolking was dan ook zeer groot. Mede door de boekdrukkunst, reformatie, handel en verstedelijking was het merendeel van de bevolking in de Republiek in staat te lezen en schrijven. Rond 1650 kon bijvoorbeeld ruim 71 procent van de (in Amsterdam geboren) mannen schrijven en 51 procent van de vrouwen. [5. W. Frijhoff en M. Spies, Nederlandse cultuur in Europese context, 1650. Bevochten eendracht, (Den Haag 1999), 237. ]

Het is goed mogelijk dat deze overeenkomsten tussen beide kunstwerelden geleid hebben tot wederzijdse interesse, respect en waarschijnlijk zelfs samenwerking in en rondom de stadsschouwburg. [6. R.L. Erenstein (red.), Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in de Nederlanden en Vlaanderen, (Amsterdam, 1996), 226-233. ]  Uit het hier gepresenteerde onderzoek blijk dat er inderdaad sprake was van samenwerking tussen schilders, toneelschrijvers en -spelers. De belangrijkste bron hiervoor vormen de overgeleverde schouwburgrekeningen. Hieruit komt naar voren dat schilders door de schouwburg werden betaald voor hun geleverde werk. Daarnaast bestaan er verschillende schilderijen en tekeningen waarin ‘schouwburginvloeden’ zijn terug te vinden. Het Amsterdamse toneel is bijvoorbeeld door verschillende kunstenaars afgebeeld.

In dit essay zal worden geprobeerd om op basis van de schouwburgrekeningen en overgeleverd beeldmateriaal, het schildersnetwerk rondom de schouwburg in kaart te brengen. Hierbij zal veelvuldig de term schouwburgschilder worden gebruikt. Met dit begrip worden alle kunstschilders, tekenaars of kunsthandelaars bedoeld die zich (tussen 1637 en 1664) op enigerlei wijze hebben ingezet voor, of actief zijn geweest rondom de Amsterdamse schouwburg. De schouwburgschilders verzorgden ondermeer verschillende echte ‘kunsthandelingen’, zoals het schilderen van schouwburgversieringen, het vervaardigen van decorstukken, het ontwerpen van tableaux vivants en het op het schildersdoek of papier vastleggen van gebeurtenissen rondom de schouwburg. Daarnaast zijn er ook schilders geweest die toneelstukken schreven of toneelspeelden. Ten slotte waren er nog schilders die zitting hadden in het schouwburgbestuur.

Naast de taken van de schilders binnen het schouwburgnetwerk, zal er in dit onderzoek ook relevante achtergrondinformatie over de kunstenaars en hun werk worden gepresenteerd. De volgende vragen zullen daarbij worden gesteld: Hoe is de schilder in contact gekomen met de schouwburg? Waar kwam hij vandaan? Wat was zijn schilderstijl? Welke werken maakte hij voor de schouwburg? Wie was zijn leermeester? Wat was zijn religieuze achtergrond? En was hij naast het schilderen nog op een andere manier betrokken bij de Amsterdamse schouwburg? Het is daarnaast ook erg belangrijk te bekijken of de schilders banden hadden met de rederijkers. Later in dit essay zal namelijk blijken dat de eerste aanzet tot de oprichting van een schouwburg op initiatief van een aantal rederijkers gebeurde.

 

Aanloop naar de schouwburg van Jacob van Campen

De schouwburg van Jacob van Campen was tussen 1637 en 1664 in gebruik. In deze 27 jaar heeft de Amsterdamse schouwburg haar grootste bloeiperiode gekend. Voordat deze eerste echte stadsschouwburg in 1637 voltooid werd, gingen er echter nog enkele belangrijke gebeurtenissen aan vooraf. In dit hoofdstuk zal er een korte blik worden geworpen op toneelontwikkelingen in de aanloop naar de totstandkoming van de schouwburg in twee voorafgaande fasen. Hierbij zal de nadruk worden gelegd op de positie van kunstenaars en hun connectie met het toneel.

Rederijkers – 1496 – 1617
Het toneelspel van de rederijkers vormde in 1637 de basis voor de schouwburg van Jacob van Campen. Al vanaf de middeleeuwen waren er in de Nederlanden verschillende rederijkerskamers te vinden. De kamers bestonden uit mannelijke gezelschappen die zich bezighielden met poëzie, toneel, discussie, actualiteit en politiek. De kamers verzorgden geregeld publieke optredens, organiseerden dichtwedstrijden en loterijen. De opbrengsten van deze culturele activiteiten gingen meestal naar een goed doel in de stad, bijvoorbeeld het weeshuis. In vrijwel iedere grote stad in de Nederlanden, maar ook in menig dorp, was een dergelijk gezelschap te vinden. [7. F.C. van Bohemen en Th. C.J. van der Heijden, Retoricaal Memoriaal, Bronnen voor de geschiedenis van de Hollandse rederijkerskamers van de middeleeuwen tot het begin van de achttiende eeuw, (Delft 1999). ]

Amsterdam kende twee rederijkerskamers. De oudste was de Egelentier en werd waarschijnlijk rond 1496 gesticht. De kamer had als spreuk; ‘In liefde bloeyende’. [8. J.A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg 1496-1772, (Amsterdam 1920), 10. ] De rederijkersspelen die de Egelentier opvoerde, hadden veelal een maatschappijkritisch karakter. In de periode van de Opstand tegen Spanje werd dan ook hard opgetreden tegen anti-Spaanse en ‘ketterse’ sympathieën die in de spelen naar voren kwamen. Na een terdoodveroordeling van één van de meest vooraanstaande rederijkers, Egbert Meynertsz. in 1568, werd een tijdlang niets van de kamer vernomen. Na de Alteratie van 1578 bloeide de Egelentier weer op en groeide de kamer uit tot een opiniebepalend ‘orgaan’, waarvan verschillende vooraanstaande Amsterdammers lid waren. [9. M. Spies, ‘Kunsten en wetenschappen op de troon. Culturele hoofdstad 1578-1713’, 299-283. In: W. Frijhoff en M. Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578-1650, (Amsterdam 2004), aldaar: 300. ] Na de val van Antwerpen in 1585 ontstond een tweede rederijkerskamer in Amsterdam. De verovering van verschillende Zuid-Nederlandse steden door Parma deed grote aantallen Zuid-Nederlanders vertrekken naar de Republiek, waar zij hun geloof in vrijheid konden belijden. In het zuiden waren deze zogenaamde Vlamingen in groten getale actief betrokken geweest binnen eigen rederijkerskamers. [10. G. Asaert, 1585, De val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders (Tielt 2004): In de volksmond werden Zuid-Nederlanders Vlamingen genoemd. ]  Deze traditie werd door de vluchtelingen voortgezet in het Noorden, door de oprichting van verschillende eigen kamers, ondermeer in Amsterdam. De Vlaamse rederijkers noemden hun Amsterdamse kamer ’t Wit Lavendel en kozen als spreuk ‘Uyt levender jonst’. [11. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 24. ]

Dese Vertooninghen zijn t'Amsterdam (van d'oude Camer In liefd bloeijende) vertoont, op de vieringhe vant Bestand, den 5 Mey 1609. Gravure door Claes Jansz. Visscher.

De uitsluitend mannelijke rederijkersgezelschappen waren zeer divers van samenstelling. Naast kooplieden, schepenen, burgermeesters, vroedschappen en dichters waren er ook verschillende kunstenaars betrokken bij de kamers. In de Vlaamse kamer zat bijvoorbeeld de schilder Jan Sieuwertsz. Kolm, die niet alleen schilderde maar ook als toneeldichter voor de ’t Wit Lavendel werkte. [12. M.B. Smits-Veldt, ‘Het Brabantse gezicht van de Amsterdamse rederijkerskamer ‘Het wit Lavendel’ 160-165. In: Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, http://www.dbnl.org/tekst/smit040brab01_01/smit040brab01_01_0001.htm, aldaar: 162. ] Daarnaast was de schrijver, humanist, theoloog en graveur Dirck Volkertsz. Coornhert een prominente rederijker binnen de Egelentier, evenals de in Gouda geboren schilder Cornelis Ketel en de Amsterdamse schilder Nicolaes Moeyaert. [13. Lijst met leden Egelentier op Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren: http://www.dbnl.org/organisaties/rederijkerskamers/rederijkerskamer.php?id=amste001egle01 ] Dat er binnen de rederijkerstraditie onderlinge betrokkenheid bestond tussen toneel en schilder- en tekenkunst, blijkt uit een gravure die werd gemaakt in 1609 door Claes Jansz. Visscher. Op de prent is een rederijkersspel afgebeeld waarin de Nederlanders de Spanjaarden verslaan. Het toneelspel werd op de Dam opgevoerd ter gelegenheid van het Twaalfjarig Bestand. De titel van de prent luidt; ‘Dese vertooninghen zijn ’t Amsterdam (van d’oude camer In liefde bloeyende) vertoont op de vieringhe vant Bestand, den 5 Mey 1609’. [14. Spies, ‘Kunsten en wetenschappen op de troon’, 316. ]

Viering van het eerste jaarfeest van de Amsterdamse Schouwburg door Visscher

Duytsche Academie – 1617 tot 1637
In 1617 verlieten de toneelschrijvers Samuel Coster en Gerbrand Bredero de Egelantier om de ‘De Duytsche Academie’ te stichten. Het tweetal wilde vanuit Italiaans model een instituut oprichten, waarin naast toneelspel ook wetenschap moest worden beoefend. Het hoofddoel van de academie was het populariseren van wetenschap door deze te beoefenen met behulp van de Nederlandse taal. Op de Keizersgracht werd door Samuel Coster een stuk land gekocht om op die plek een academie met toneelzaal te laten bouwen. [15. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 42. ] De academie moest een uitgebreid cultuurinstituut worden, waar kunst en wetenschap elkaar zouden ontmoeten. Wellicht trok dit initiatief ook vele schilders aan die vanuit hun professie geïnteresseerd waren in kunst en cultuur.

Uit prenten die destijds zijn gemaakt, is enigszins te reconstrueren hoe het toneel(spel) van de academie eruit heeft gezien. Een voorbeeld hiervan is wederom een prent van Claes Jansz. Visscher, die hij maakte ter ere van het eenjarig bestaan van de academie. Hij tekende de afbeelding naar een prent van David Vingboons. Dat er meer kunstenaars werkten voor de academie blijkt uit een akte van verkoop van het gebouw, gedateerd op 19 augustus 1622. Hierin staat ondermeer geschreven dat; ‘Alle de geschilderde omdraeyende doecken op het tooneel synde’ werden mee verkocht. [16. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 51. ] In een klein gelegenheidsstuk van Coster uit 1619 -genaamd de Duytsche Academie – werd bovendien door één van de personages de volgende regels uitgesproken; ‘Tot wtvoert is geweest dat hebben wy doen snyen beelthouwers wt hout, de schilders schilderijen’ [17. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 54. ] Uit deze fragmenten valt helaas niet op te maken welke kunstenaars de beschilderde de ‘schilderijen’ en ‘omdraeyende doecken’ hebben gemaakt. Het wordt echter wel duidelijk dat ook al bij de Duytsche Academie schilders betrokken waren.

 

De geschiedenis van de Schouwburg van Jacob van Campen – 1637-1664

Het ontstaan van de schouwburg
De schouwburg van Jacob van Campen aan de Keizersgracht 384 zou op Tweede Kerstdag 1637 worden geopend met het toneelstuk, dat Joost van den Vondel speciaal voor deze gelegenheid had geschreven; Gysbreght van Aemstel, d’ondergangh van zijn stad en zijn ballingschap. Het gebouw werd onder leiding van neef Nicolaas van Campen, naar de plannen van Jacob van Campen voltooid. [18. S.J. Gudlaugsson, ‘ Jacob van Campens Amsterdamse schouwburg door Hans Jurriaensz van Baden uitgebeeld’, In:H. van Gelder (red.) Oud-holland, Tweemaandelijksch Tijdschrift voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, (Amsterdam 1951), 179-184. Aldaar:179. ]  Helaas verhinderde de Amsterdamse kerkenraad de opening, door het stadsbestuur om een verbod te vragen. De gereformeerden zagen dit toneelstuk (en toneel in het algemeen) als ‘verthooninge vande superstitien vande paperye als misse en andere ceremonien’. [19. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 80-81. ] Op zondag 3 januari 1638 werd het stuk toch opgevoerd. Dit gebeurde echter pas na uitvoerige lezing door één van de burgemeesters, die vervolgens toestemming gaf het stuk op te voeren. [20. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 80-81.]

De secretaris van de schouwburg, Claes Henrixsz begint zijn administratie met de woorden: ‘Ontfangh Tot Timmeragie van de Amsterdamse kamer’. Deze aanhef illustreert de samenwerking van de drie kamers – de Duytsche academie, de Egelentier en ’t Witt Lavendel – die in 1632 tot stand was gekomen.  [21. B. Albach , ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 85-172. In: Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, http://www.dbnl.org/tekst/alba001scho01_01/alba001scho01_01_0001.htm, Aldaar: 85.] Deze schouwburgrekeningen vormen de belangrijkste bron voor het reconstrueren van het schildersnetwerk rondom de schouwburg. De nieuwe samenwerking is mogelijk ontstaan door de oprichting van het Atheneum Illustre in datzelfde jaar. De Duytsche Academie – die ondermeer het stimuleren van wetenschap tot doel had – verloor door het atheneum zijn wetenschappelijke functie en staakte mogelijk daardoor haar activiteiten. [22. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 86. ] De samenwerking tussen de kamers is ook gestimuleerd door het Amsterdamse stadsbestuur, dat vanaf 1627 het idee van samenvoeging opperde. Een dergelijk ‘cultuurplatform’ zou het nieuwe stadscentrum van Amsterdam namelijk een zeker aanzien in het buitenland verschaffen. De schouwburg zou naast de toneelkunst ook een forum gaan vormen voor andere kunsten, zoals de dichtkunst, muziek, architectuur, beeldhouwkunst en schilderkunst. Mogelijk werd de opdracht voor de bouw van de schouwburg via vroedschaplid en financieel toezichthouder Nicolaes van Campen aan neef Jacob van Campen verschaft. [23. Spies, ‘Kunsten en wetenschappen op de troon’, 324. ]

De regenten of hoofden van het schouwburgbestuur werden aangewezen door verschillende Godshuizen van Amsterdam. Dit waren instellingen van liefdadigheid, zoals het eerdergenoemde weeshuis en de oude mannen -en vrouwenhuizen. Soms waren de hoofden ook regent van één van deze liefdadigheidsinstellingen en bekleedden zij dus een dubbelfunctie. [24. P.G. Witsen Geysbeek, Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel 6 (Amsterdam 1827), 397. ] Al voor de samenvoeging van de rederijkerskamers ging de opbrengst van het toneelspel naar deze goede doelen. De opbrengsten van de latere schouwburgvoorstellingen zouden voor een derde deel worden afgedragen aan de liefdadigheidsinstellingen. [25. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 129. ] Het is dan ook geen toeval dat de overgeleverde schouwburgrekeningen niet in eigen schouwburgarchieven bewaard zijn gebleven, maar in het archief van het Amsterdamse burgerweeshuis. Dat het weeshuis over de schouwburgrekeningen waakte, laat de sterkte verbondenheid zien tussen toneel en liefdadigheid in zeventiende-eeuws Amsterdam. Op 19 maart 1639 werd in de schouwburgrekeningen geschreven, dat een gedeelte van opbrengsten werd ‘gebrocht aen de regenten van ’t weeshuis (en) gebrocht aen de regenten van ’t oudemannenhuis’. [26. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637 ]  Het is overigens opvallend dat Nicolaeas van Campen in 1631 regent geworden was van het weeshuis van Amsterdam. [27. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 124. ] Waarschijnlijk zorgde zijn betrokkenheid voor een belangrijke stimulans voor de bouw van de schouwburg.

Schouwburgschilders en hun schildersactiviteiten
Voor de decoratie van het schouwburggebouw en het toneel werden door de regenten allerlei schilders van binnen en van buiten Amsterdam aangetrokken. In het bestuur zaten niet alleen toneelschrijvers, maar ook diverse kunstenaars. Hieruit blijkt dat de schouwburg echt een centrum voor verschillende kunsten was en niet alleen een onderkomen voor de toneelkunst. Al in het allereerste regentenbestuur heeft een kunstenaar zitting gehad. Het ging om de glasschrijver en toneelschrijver Willem Dircksz. Hooft. Hij was schouwburgregent in de periode 1637 tot 1642. Later bekleedde hij nogmaals een regentenpositie, in de periodes 1644 tot 1647 en 1651 tot 1653.  [28. S.A.C. Dudok van Heel, ‘Jan Vos (1610-1667) ‘, in: Jaarboek Amstelodamum, 72 (1980), 23-43. Bijlage met schouwburgregenten, 41-43. ] Hooft zou naast zijn activiteiten als regent, bovendien ook de glazen van het schouwburggebouw hebben ingezet. [29. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, passim. ]

Uit de beschrijving van Amsterdam door Olfert Dapper blijkt, dat het toneel uitbundig was versierd. Dapper schrijft dat; ‘daer in het tooneel van binnen vertoont wort, cierlijk en gevoeghlijk met uit en ingangen, poortalen, galderyen, kolommen en diergelijke toerustingen opgemaekt [was].’ Bovendien kon het toneeldecor eenvoudig worden gewijzigd. Het kon als ‘een Protheus gezwint, na gelegentheit met kleine moeite [worden] verandert’. [30. O. Dapper, Historische beschryving der stadt Amsterdam. Waer in de voornaemste geschiedenissen (na een kort verhael van gansch Hollant en d’omleggende dorpen, als ambachts-heerlijkheden, onder deze stadt gelegen) die ten tijde der herdoopers, Nederlandtsche beroerten, en onder Prins Willems de tweede stadthouderlijke regeering, hier ter stede voorgevallen zijn verhandelt, (Amsterdam 1663), 442. ] Hoewel de opening van de schouwburg in 1637 plaatsvond, gingen bouw en verfraaiing van het schouwburggebouw ook daarna nog lange tijd door. Er zijn verschillende rekeningen terug te vinden in het boek van ‘Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg’, waaruit blijkt dat schilders werden betaald voor hun diensten. In oktober 1637 begon schildersknecht Jan Harp met het schilderen van voorstellingen binnen het gehele schouwburginterieur. Zijn meester was de schilder Reynier Jorisz. Berchouwer of Reynier Joorisz. Het loon van Harp was vastgesteld op f 1,- per dag. Waarschijnlijk was Harp belast met het makkelijke basisschilderwerk, en maakte zijn meester de meer ingewikkelde gedeeltes af. De naam van Reynier Joorisz. wordt ook in verband gebracht met het schilderen van verschillende toneelschermen en rekwisieten. Op 18 juni 1639 werd bijvoorbeeld ‘Aen Reynier Joorisz. Voor ’t vergulden van de stoel f 24,-’ betaald. [31. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ]

Een ander schildersduo bestaande uit Pieter Post en de Haarlemse Aelbert de Valck, schilderde perspectieven op de toneeldecors. In de rekeningen staat geschreven dat op 10 november 1638 aan ‘P.J. Post en Aelbert de Valck tot Haerlem voor ‘t schilderen van de perspectiven aende schermen op de Amsterdamse Schouburgh de somme van driehondert guldens’ werd uitgekeerd. [32. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 100. ] Uit de rekeningen blijkt dat schilders ook toneeldecors maakten. Het gaat hier veelal om landschapskunst. Vaak staat alleen het geschilderde werk beschreven. Op 14 juli 1639 werd bijvoorbeeld ‘aen groene boomen en takken f 4,-’ besteed. Een dag eerder werd er aan een onbekende schilder ‘voor het vergulden en schilderen van een wimpel f 16-,’ betaald. [33. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ] In enkele gevallen staan de namen van de schilders bij het gemaakte werk vermeld. Op 15 juli 1639 werd bijvoorbeeld ‘aen Michiel Henrixcz. voor ‘t setten van de boomen’ het bedrag van f 1,- betaald. [34. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 88. ] Op die zelfde dag werd er ‘aen Symon Willemsz. van Breda voor ‘t groen halen’ f 1.5,- betaald en kreeg ‘Pelgrom de Groot voor ‘t leggen van de sooden f 1.6,-.’ Wellicht ging het hier om geschilderd groen. [35. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 88. ] Naast deze onbekendere schilders werkten er ook grotere schilders mee aan de decors. In het rekeningenboek staat vermeld dat op 25 november 1638 ; ‘aen Moses Uyttenbroeck mr. schilder uit den Hage voor schilderen van de beelden – ƒ. 600.-’ werd betaald. [36. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 100. ] Waarschijnlijk is Uyttenbroeck uit zijn woonplaats Den Haag overgekomen en heeft hij vervolgens ter plekke in Amsterdam gewerkt. In de rekeningen staat namelijk ook geschreven dat ene Antony Beiers op ‘den 24en november (werd) betaelt voor plumieren van de doecken tot de Schermen’, alvorens Uytenbroeck deze grote toneelschermen kon beschilderen met afbeeldingen van ‘stenen beelden’. [37. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ]

Ook de Amsterdamse schilder Steven Janszn. van Goor werd betaald voor het schilderen van toneelschermen. Hij maakte landschapstaferelen voor de schouwburg. Steven van Goor ontving op 10 november 1639 een bedrag van f 536,- ‘voor schilderen van de landschappen aen de schermen van de nieuwen schouburgh’. [38. M. de Nood, ‘Gysbreght op de planken Theatervormgeving 1638-1988’ In: http://cf.hum.uva.nl/bookmaster/gysbrecht/toneel.htm, passim. ] Een ander groot project was een samenwerkingsverband tussen Claes Moeyaert, Reynier Berchouwer en Pelgrim de Groot. Het drietal vervaardigde een decorstuk dat tijdens een kerstspel van stadssecretaris Daniël Mostart werd gebruikt. Claes Moeyaert zou op het decorstuk een Paris-oordeel hebben geschilderd. [39. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 102. ] In de rekeningen staat geschreven dat op 23 januari 1640 ‘Aen Claes Moyaert voor schilderen van hemel en 2 schermen ƒ. 140,-’ werd betaald. En ‘Aen Pelgrim de Groot voor verf en schild(eringhe) in den hemel’ f 33,11. ‘Mr. Reyniers rek(eninghe)’ bedroeg ƒ 4, 10. Daarnaast worden ook nog de kosten vermeld voor de timmerman, blikslager en het zeildoek. Daarmee bedroegen ‘de totale oncosten van den Hemel ƒ 311,-’. [40. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ] Een volgende samenwerking tussen schouwburgschilders ontstond rondom het toneelstuk Cid, van de Fransman Pierre Corneille, in 1644. Claes Moeyaert en Jan Buesem of Boezem zouden samen hebben meegewerkt aan het maken van een toneeldecor. Laatstgenoemde had zich al eerder bewezen met werk voor de schouwburg. Op 5 februari 1640 had Jan Boezem ƒ. 25.- ontvangen voor ‘schilderen van ‘t perspectief’. [41. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 106. ]

Gezien vanaf de Damstraat naar de ingang van de Oude Doelenstraat (tussen de nummers Oudezijds Voorburgwal 179-181). Voor de ingang een triomfboog ter gelegenheid van het bezoek van Maria de Medici in 1638. Ets door Salomon Savery uit 1638

In de zomer van 1638 had voormalig hoofd van de Duytsche Academie Samuel Coster, een grote opdracht aan Claes Moeyaert gegeven. De Franse koningin-moeder Maria de Medici (1573 -1642) bezocht in september van dat jaar de Amsterdamse binnenstad. [42. B. Bakker en E. Schmitz, Het aanzien van Amsterdam. Panorama’s, plattegronden en profielen uit de Gouden Eeuw, (Amsterdam 2008), 239. ] Coster had van het stadsbestuur de leiding over de festiviteiten gekregen en zorgde voor één van de grootse zeventiende-eeuwse samenwerkingsverbanden tussen toneel -en schilderkunst. [43. Frijhoff, Nederlandse cultuur in Europese context, 445. ] De vorstelijke inkomst werd ondermeer gevierd met een toneelspel van Vondel, dat werd opgeluisterd met decoraties en ideeën van Moeyaert. Er werd voor deze speciale gelegenheid een drijvend theater op het Rokin gebouwd, waar hoogtepunten uit de Amsterdamse en Franse geschiedenis werden opgevoerd. Later werd het toneelstuk nog verschillende keren gespeeld in de schouwburg. [44. Frijhoff, Nederlandse cultuur in Europese context, 445. ] Ter gelegenheid van de inkomst van Maria de Medici werden bovendien beschilderde erepoorten opgericht. Ondermeer Moeyaert zou zich hier mee hebben bemoeid. Hij ontwierp de tableaux vivants die bij de erepoorten werden opgevoerd. Deze vorm van rederijkerstoneel was al gedurende de middeleeuwen bekend in de Nederlanden. Er werd door een groep toneelspelers een stomme en stilstaande voorstelling afgebeeld. Vaak werden deze groepen op of rondom een groter toneelspel in de schouwburg opgevoerd. [45. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 103-104. ] In de geschiedenis van Amsterdam door Olof Dapper staat dat er in de schouwburg, naast toneelspel ‘ook zomwylen met stommen perzonaedjen de zaken en ’t bedrijf der vooroudren en tijdtgenoten als in schilderyen voor ogen (werden) gestelt.’ [46. Dapper, Historische beschryving der stadt Amsterdam. ] Meestal werden tableaux vivants door schilders ontworpen; Claes Moeyaert en de schilder Isaac Isaacz hebben er verschillende gemaakt. Het schilderij van Pieter Quast ‘De triomf der Zotheid’ stelt een dergelijk tableaux in de Amsterdamse schouwburg voor. [47. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 103-104. ]  Schetsen van de tableaux vivants van Moeyaert ter ere van het bezoek van Maria de Medici zijn bewaard gebleven en terug te vinden in de Hermitage te St. Petersburg. [48. The Dictionary of Art dl 21, (1996), 789-791. ]

Pieter QuastII

In 1647 werd de glastekenaar en toneelschrijver Jan Vos directeur van de schouwburg. [49. Grote Winklerprins, Encyclopedie in twintig delen. Deel 19(Amsterdam/Brussel 1974), 543. ] Onder zijn leiding werden bij officiële ontvangsten eveneens grote vertoningen opgevoerd. In 1660 kwamen Mary Stuart met de latere Willem III naar Amsterdam. Jan Vos liet het toneelspel dit keer niet op een eiland in het water plaatsvinden, maar liet speciale praalwagens door (onbekende) schouwburgschilders ontwerpen. De wagens trokken rond en daarop werden verschillende voorstellingen gespeeld. [50. Frijhoff, Nederlandse cultuur in Europese context, 445. ] Ten slotte moet de Vrede van Münster (1648) worden genoemd. Ter ere van de Vrede werden er talloze feestelijkheden georganiseerd. Hierdoor ontstond wederom een uitgebreide samenwerking tussen toneel -en schilderkunst. In mei 1648 werd in de schouwburg een spel van Vondel opgevoerd, genaamd Leeuwendalers. Ook vonden er – net zoals bij het Twaalfjarig Bestand – spelen plaats op de Dam. Er werden ondermeer tableaux vivants opgevoerd die waren ontworpen door Jan Vos. [51. Frijhoff, Nederlandse cultuur in Europese context, 446. ]

Joachim von Sandrart

 

Afbeeldingen in en om de schouwburg
Volgens Albach zouden verschillende schilders grote opdrachten hebben ontvangen naar aanleiding van het vorstelijk bezoek van Maria de Medici. [52. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, passim. ] Bovendien zouden zij door haar komst geïnspireerd zijn tot het maken van kunstwerken. Er is bijvoorbeeld een schilderij bekend van Joachim von Sandrart, waar hij het Korporaalschap van koopman Cornelis Bicker bij de portretbuste van Maria de Medici is afgebeeld. Von Sandrart schilderde dit schuttersstuk in opdracht van kapitein Bicker. Negentien schutters staan rondom een kroon en borstbeeld van Maria de Medici. Onder het beeld is een gedicht van Vondel te zien, genaamd ‘De compagnie van kapitein Bicker’. Het afgebeelde gedicht is speciaal door Vondel voor dit schilderij geschreven. De ontvangst door de schutterij van Maria de Medici vond plaats in de ‘Groote Sael’ van de Kloveniersdoelen. Na het bezoek werd de zaal bekleed met verschillende doeken, waaronder het schilderij van Bicker. [53. Rijksmuseum, Compagnie kapitein Bicker, In; http://www.rijksmuseum.nl/aria/aria_assets/SK-C-393?lang=nl&context_space=aria_encyclopedia&context_id=00063319 ] Het schilderij laat duidelijk de samenwerking tussen verschillende kunsten zien, die tijdens de komst van Maria de Medici – mede op initiatief van de schouwburg – tot stand kwam. Op het schilderij is namelijk niet alleen schilderkunst, maar ook dichtkunst en beeldhouwkunst te zien.

 Savery en De Vlieger

Ook Salomon Savery maakte afbeeldingen naar aanleiding van deze festiviteiten. Hij vervaardigde in ieder geval twee prenten waarop de intocht van Maria de Medici en de triomfbogen van Moeyaert te zien zijn. Savery maakte ook een prent van de feestelijkheden samen met tekenaar Simon de Vlieger. [54. A. Tümpel, Claes Cornelisz. Moeyaert in Oud Holland. Een uitgave van het Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie, (Den Haag 1974), 21-26. ] Daarnaast maakte hij samen met Jan Martzen de Jonge een prent met daarop het afscheid van Maria de Medici. Het bezoek van De Medici zou door Caspar Barleus worden beschreven in het boek Blyde incomst der allerdoorluchtighste koninginne, Maria de medicis, te Amsterdam. [55. C. Barleus, Blyde inkomst der allerdoorluchtighste koninginne, Maria de Medicis, t’Amsterdam. Vertaelt uit het Latijn des hooghgeleerden heeren Kasper van Baerle, (Amsterdam 1639). ] Salamon Savery en Pieter Nolpe verzorgden het prentwerk bij de tekst. [56. Bakker , Het aanzien van Amsterdam., 293. ] Ten slotte is er nog een schilderij van Thomas de Keyser getiteld ‘De vier burgemeesters van Amsterdam vernemen de aankomst van Maria de Medici op 1 september 1638’. Dit schilderij laat zien hoezeer de stad Amsterdam verheugd en vereerd was met het koninklijke bezoek. De vier belangrijkste machthebbers van de stad staan namelijk op dit schilderij afgebeeld.

 Savery en Martsen

De spelen die werden opgevoerd ter ere van de Vrede van Münster zijn nagetekend door Pieter Nolpe. De prent van Nolpe laat drie tableaux vivants zien en is getiteld ‘De vertoningen, Gedaen binnen Amsterdam, op de eeuwige vrede, en vreyheyt. Den 5. Junii 1648’. [57. Spies, ‘Kunsten en wetenschappen op de troon’, 340-341. ] Ook Isaac Isaaczn en Salamon Savery hebben een serie prenten getekend met de festiviteiten als onderwerp. [58. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 105. ] Op de prenten van Savery zijn de schouwburgvoorstellingen te zien die werden opgevoerd op 23 juni 1648 naar aanleiding van de Vrede. De prenten verschenen in 1649 in een uitgave van de kluchtschrijver Adriaan Boelens. [59. De klucht van Adriaan Boelens was getiteld; De Bedrogen Vryer en werd ook daadwerkelijk in de schouwburg opgevoerd. ] Savery verzorgde het titelblad en gaf daarin een opdracht mee aan de hoofden van de Amsterdamse Schouwburg. De eerste prentvoorstelling toont de aankomst van de triomfwagen van de Vrede en de tweede laat de Vrijheid op een voetstuk zien.

 Pieter Nolpe

Naast schilderingen en tableaux vivants heeft het schouwburgbestuur ook aan enkele schilders gevraagd afbeeldingen van het gebouw en het toneel te maken. Philip Vingboons kreeg van het schouwburgbestuur op 14 maart 1642; ‘voor schouburgse tekeningen f 58.-’. [60. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 90. ] Helaas zijn deze afbeeldingen waarschijnlijk verloren gegaan. De Amsterdammer Savery maakte daarnaast tekeningen van het schouwburginterieur. Dit deed hij mogelijk in opdracht van de schouwburg. De prenten werden al eerder genoemd in verband met Moses Uyttenbroeck. Het gaat om een tweetal prenten, die origineel in een serie van drie werden uitgebracht. De derde afbeelding is waarschijnlijk verloren gegaan.

Savery Schouwburg

Op de eerste afbeelding is het vooraanzicht van het toneel getekend. Op de tweede prent het zicht vanaf het toneel. [61. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 89. ]  Onderaan de twee interieurstukken staat geschreven: ‘Dese drie afbeeldingen vande schouburg t’Amsterdam worden opgedragen aan de E.E. Cornelis Wittenoom, Jan Vos, Tobias van Domselaer, Johannes Serwouters, Cornelis van der Kruyssen en [schilder] Dirck Vennekool tegenwoordig regeerende hoofden der zelfden plaats in ’t jaar 1658′. Boven deze opdracht staat een klein gedicht van Jan Vos te lezen. Op de prent van het vooraanzicht is bovendien de spreuk van de Egelantier geschreven, namelijk; In liefde bloeyende. De prenten van Savery zijn door verschillende (onbekende) prentkunstenaars nagemaakt. Waarschijnlijk heeft het schouwburgbestuur in 1658 een aantal opdrachten aan kunstenaars gegeven om het interieur van de schouwburg vast te leggen. Naast Savery maakte de tekenaar Willem van der Laegh namelijk ook een gravure van de schouwburg. Hij maakte de tekening waarschijnlijk naar de eerder genoemde prent van Philip Vingboons. [62. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 92. ] Het betreft een plattegrond waarop duidelijk het toneel, de trappen, de ingang en zitplaatsen terug te vinden zijn. De prent is getiteld; ‘Grontteekening van de schouburg ’t Amsterdam gesticht in ‘t jaar 1637’. [63. Oey-de Vita, E., en M. Geesink, Academie en schouwburg. Amsterdams toneelrepertoire 1617-1665, (Amsterdam 1983), 216. ]

Savery Schouwburg II

Een andere afbeelding van de schouwburg is die van Hans Jurriaensz. van Baden, genaamd ‘De Amsterdamse stadsschouwburg’. [64. S.J. Gudlaugsson, ‘ Jacob van Campens Amsterdamse schouwburg door Hans Jurriaensz van Baden uitgebeeld’, In:H. van Gelder (red.) Oud-holland, Tweemaandelijksch Tijdschrift voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, (Amsterdam 1951), 179-184. ] Gudlaugsson schreef het schilderij in 1951 toe aan Hans van Baden. Op het schilderij staat een toneelvoorstelling in de schouwburg afgebeeld. Op de achtergrond is mogelijk één van de eerder genoemde landschapsdecorstukken van Steven van Goor te aanschouwen. [65. ‘De Nood, ‘Gysbreght op de planken’, passim. Marije de Nood vermeldt in haar artikel dat er op het schilderij van Hans van Baden, een decorstuk van Steven van Goor te aanschouwen is. Deze bewering wordt in het artikel echter door geen enkele bron ondersteunt. ] Er kan met zekerheid worden gesteld dat het hier om de Amsterdamse schouwburg gaat. Het schilderij lijkt ten eerste sterk op het schouwburginterieur van Salomon Savery. Daarnaast bestonden er begin zeventiende eeuw geen andere schouwburgen in de Republiek van een dergelijk formaat. Op het schilderij is een schouwburgvoorstelling (een klucht) te zien. Aan de zijkanten zitten mensen te kijken en voorin zijn er enkele toeschouwers die een staplaats hebben. [66. S.J. Gudlaugsson, ‘ Jacob van Campens Amsterdamse schouwburg door Hans Jurriaensz van Baden uitgebeeld’, In: H. van Gelder (red.) Oud-holland, Tweemaandelijksch Tijdschrift voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, (Amsterdam 1951), 179-184. Aldaar 183. ]  Daarnaast is er nog een bouwtekening bewaard gebleven van Jacob van Campen waar de schouwburg voor de bouw, in plattegrondvorm is getekend.

Baden

Ten slotte is het nog waardevol om de hypothese van H. van de Waal te noemen. Volgens deze theorie zou Rembrandt van Rijn midden jaren ‘30 diverse toneelscènes van Vondel in verschillende tekeningen hebben verwerkt. Het zou ondermeer gaan om acteurs en toneelscènes uit de Gijsbrecht. [67. H. van de Waal, ‘Rembrandt en Vondel’s Tradedy Gijsbrecht van Aemstel’, In: Miscellanea J.Q. van Regteren Altena, (Amsterdam 1969) 145-149. ] Mogelijk heeft Rembrandt als inwoner van Amsterdam inderdaad een of meer bezoeken gebracht aan de schouwburg. Verschillende tekeningen van Rembrandt laten in ieder geval zien, dat hij het verhaal van de Gijsbrecht moet hebben gekend. Daarbij doen de tekeningen van mensen in toneelkostuums vermoeden dat Rembrandt het toneelstuk ook daadwerkelijk heeft gezien. Waarschijnlijk heeft de schouwburg van Jacob van Campen zelfs voor Rembrandt als inspiratiebron gediend.

Bisschop Gozewijn Rembrandt

Schilders in het schouwburgbestuur
Moeyaert was naast het schilderen ook op een andere manier betrokken bij de schouwburg. Uit een lijst met schouwburgregenten – samengesteld uit de overgebleven schouwburgarchieven door Dudok van Heel – blijkt namelijk dat hij in het jaar 1640-1641 regent was voor het Amsterdamse schouwburgbestuur. [68. Dudok van Heel, ‘Jan Vos (1610-1667) ‘, bijlage 41-43. ] Andere schilderregenten zijn de eerder genoemde Willem Dircksz. Hooft en de graveur en boek- en kunstkoper Cornelis Donckertsz. Laatstgenoemde was tussen 1643 en 1645 schouwburgregent. Ook zat de koopman en kunsthandelaar Marten Kretzer enkele jaren in het bestuur. Bovendien was er nog de glastekenaar en in zijn tijd beroemde toneelschrijver Jan Vos, die meer dan twintig jaar in het bestuur zitting had. Vanaf 1647 was hij zelfs directeur van de schouwburg. [69. Dudok van Heel, ‘Jan Vos (1610-1667) ‘, bijlage 41-43. ] Daarnaast was er nog de schilder Dirck Vennekool, die rond 1658 in het schouwburgbestuur zat. [70. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 137. ]

Ten slotte is de naam van Pieter Codde zeer opvallend. De schilder Pieter Codde zou hebben geleefd van 1599 tot 1678. Veelal wordt aangenomen dat hij enkele jaren zitting had in het schouwburgbestuur. Als gegevens over de schilder Pieter Codde naast die van de schouwburgregent Codde worden gelegd, blijkt het hier echter om twee verschillende personen te gaan. De regent Pieter Codde leefde van 1606 tot 1641 en de schilder van 1599 tot 1678. Bovendien wordt de regent in de schouwburgrekeningen duidelijk Dr. Pieter Codde genoemd. In de lijst van Dudok van Heel staat bovendien dat hij van beroep dokter én toneelschrijver was. De regent heette voluit Pieter Adriaensz. Codde en de schilder Pieter Jacobsz. Codde. [71. Pieter Codde, In: Rijksbureau voor Kunstdocumentatie: http://www.rkd.nl/rkddb/(w54egr55t1vzyw55uz0gd1iv)/detail.aspx?parentpriref ] De regentenposities van enkele schouwburgschilders, laten zien dat de kunstenaars zich ook op het bestuurlijk vlak roerden. De informatie is helaas te gering om te kunnen concluderen in hoeverre schilderkunst door deze regenten, in en om schouwburg vorm kreeg.

Schilders en toneelspel
Ten slotte is het van belang een aantal namen te noemen van schilders die naast hun schilderactiviteiten ook toneel speelden in de schouwburg. Het gaat hier om relatief onbekende schilders. De eerder genoemde Jan Harp was naast schilder ook acteur. Zijn volledige naam was Jan Janszn Harp. Hij speelde vanaf de opening van de schouwburg bijna wekelijks toneel. Harp ontving hiervoor tussen de f 1,- en f 1,50 per avond. Hij zou toneelspelen tot begin 1639. Op 16 februari van dat jaar werd namelijk ‘aen Jan Jansn Harp en sijn weduwe voor 27 mael spelen à 30 stuivers’ betaald. [72. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ]  Een andere acterende kunstenaar is de schilder Pelgrim de Groot. Mogelijk trad Pelgrim op in tableaux vivants. Op 10 november 1638 werd namelijk aan ‘Pelgrom de Groot voor 25 mael staen’ 12 stuivers per keer betaald. Pelgrim de Groot zou tot 1645 toneel spelen in de schouwburg. Ook schilder Leon de Fuyter stond op de planken. Hij stond op de loonlijst van de schouwburg tussen 1642 en 1646. [73. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche, 99. ]  Op 25 januari 1640 kreeg hij 15 stuivers per speelavond uitbetaald. [74. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ] De schilder Pieter Triael Parker was eveneens een acteur; hij speelde tussen mei 1640 en november 1646. Hij ontving aan speelloon f 1,- tot f 2,- per avond. Parker zou in november 1644 bovendien betaald zijn voor het schilderen van verschillende decorstukken. [75. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche, 100-101. ]

De onbekende decorschilder Symon Willemsz van Breda was ook een toneelspeler. Hij ontving hiervoor 10 tot 15 stuivers per avond. [76. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche, 97. ] Op 16 februari 1638 kreeg Symon betaald ‘voor 2 mael spelen à tien stuivers’. [77. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ]  Ook is er nog de schilder Michiel Henrixsz. Op 10 november zou Michiel ‘voor 25 mael staen à 12 stuivers’ hebben ontvangen. [78. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ] Ten slotte moet de schildersfamilie de Viele worden genoemd. Schilder Guilliam de Viele stond tussen 1644 en 1657 op de planken. Hij ontving hiervoor tussen de f 2,- en f 3,- per avond. [79. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche, 105. ] Zijn jongere broer Jacobus de Viele speelde gedurende de beginjaren van de schouwburg eveneens toneel. Op 10 november 1638 kreeg hij ‘voor 23 mael speelen à 15 stuivers’ betaald. Guilliam de Viele had ook twee zoons; Jacobus en Joannes de Viele. Zij speelden toneel tijdens de jaren ’50. [80. Ontfang en Uytgift van d’Amsterdamsche Schouburg van(af) de Jaere 1637. ]

Schilders en hun functie in en om de schouwburg; het schouwburgnetwerk

Bij het samenstellen van het van het vorige hoofdstuk is een grote lijst met schouwburgschilders ontstaan. In dit derde hoofdstuk zal er worden geprobeerd om het schildersnetwerk rondom de schouwburg van Jacob van Campen verder in te kleuren. De schouwburgschilders die in het vorige hoofdstuk zijn genoemd worden in dit hoofdstuk allemaal kort beschreven; daarbij zal hun relatie met de schouwburg centraal staan. De kunstenaars zullen allemaal langs vaste rubrieken worden geportretteerd. In de lijst met schouwburgschilders is ook een aantal zeer onbekende schilders opgenomen. Helaas is er van sommige kunstenaars vrijwel niets meer bekend.

Baden, Hans Jurriaensz. van (ca. 1604 -1677)
Hans van Baden werd rond 1604 geboren in het Duitse Baden. Hij vervaardigde het schilderij ‘De Amsterdamse stadsschouwburg’ waar mogelijk een decorstuk van Steven Janszn. Van Goor op te zien is. De leermeester van Hans van Baden was Dirck van Delen, burgermeester van Zeeuwse Arnemuiden. Van Baden zou deel hebben uitgemaakt van de Antwerpse school, waar hij via zijn leermeester mee in aanraking was gekomen. Waarschijnlijk werd Van Baden in Arnemuiden geboren, zijn eerste huwelijk werd daar namelijk in 1633 gesloten. Kort daarna is Van Baden naar Amsterdam verhuisd, hij zou daar namelijk in 1635 een tweede keer trouwen. [81. In totaal trad Van Baden vier keer in het huwelijk. Drie van de huwelijken werden in Amsterdam gesloten. ] Van Baden overleed op 21 december 1677 en werd op het Heiligewegskerkhof in Amsterdam begraven. Hij schilderde kerkinterieurs en architectuurstukken waarvan er weinig zijn overgeleverd. [82. A. Bredius, ‘Hoe een varendgezel schilder werd. Hans Juriaensz van baden’, In: (red.) Bredius e.a., Oud-Holland, Tweemaandelijksch Nederlandsch Kunsthistorisch Tijdschrift, (Amsterdam 1927), 17-22. ] Mogelijk is Van Baden door het schouwburgbestuur aangetrokken voor het schilderen van het interieur. Anderzijds kan hij als bezoeker ook zelfstandig (en dus zonder opdracht) het initiatief hebben genomen om schouwburgvoorstelling te schilderen.

Berchouwer of Jorisz., Reynier
Reynier Jorisz. Berchouwer heeft vlak na de opening van de schouwburg verschillende decorstukken vervaardigd. Daarnaast heeft hij samen met zijn leerling Jan Harp verscheidene decoraties in het schouwburggebouw aangebracht. Zeer waarschijnlijk is Reynier via de rederijkers in contact gekomen met de schouwburg. In de gebundelde rekeningen van de Amsterdamse kamers wordt tussen 1626 en 1630 namelijk ene Reynier Jorissen verschillende keren genoemd. Op 12 juli 1626 wordt ‘Aen Reynier Jorissen voor de zon te vergulden’ 12 gulden betaald. Daarnaast wordt Jorissen door de rederijkers nog een aantal keer betaald voor zijn activiteiten als ‘ackoetermeester’ , ofwel kledingmeester. [83. Boheemen, Retoricaal Memoriaal, 134-135. ] In de schouwburgrekeningen worden de namen Jorissen en Berchouwer door elkaar gebruikt. Op 10 november 1638 wordt ‘een reekening aen Mr. Reynier Joorisz.’ betaald. En op 24 maart 1639 wordt aan ‘Mr. Reynier Joorisz. Berchouwer een reek[eninghe]‘ van f 4,- betaald. Waarschijnlijk gaat het hier om dezelfde persoon.

Breda, Symon Willemsz. van
Symon van Breda kreeg in 1639 f 1.5 voor het schilderen van groen. Hij was waarschijnlijk een decorschilder. Mogelijk is de familie van Symon tijdens de Opstand tegen Spanje vanuit het Zuidelijke Breda, naar het veilige Noorden getrokken. Symon was naast schilder ook werkzaam als toneelspeler. Hij speelde tot juli 1642 toneel in de schouwburg.

Buesem, Boezem of Besem, Jan (ca. 1600 – na 1649)
Jan Boezem werd waarschijnlijk geboren in Amsterdam. Zijn vader heette ook Jan. Rond 1630 zou hij in de leer zijn geweest bij Pieter Quast . Jan schilderde kerkinterieurs, boerentaferelen en stillevens. [84. A. van der Willigen en F.G. Meijer, A dictionary of Dutch and Flemish still-life painters working in oils, 1525-1725, (Leiden 2003), 57. ]  Jan Boezem werkte in 1640 voor het eerst voor de schouwburg; hij werd in dat jaar betaald voor het schilderen van perspectieven. Dit kunnen letterlijk perspectief-randen aan de zijkant van het schouwburggebouw zijn geweest, of een interieurstuk. In de zeventiende eeuw werden architectuurstukken namelijk ook wel perspectieven genoemd. Boezem kreeg een tweede keer betaald in 1644. Hij maakte in dat jaar samen met Moeyaert een toneeldecor voor het Franse stuk Cid. [85. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 106. ] Mogelijk is Jan via zijn leermeester Quast in aanraking gekomen met de schouwburg. Het is van Quast namelijk bekend dat hij een liefhebber was van het toneel en de schouwburg.

Jacob van Campen (1596 – 1657)
Van Campen was een Haarlemse architect van adellijke komaf. Hij was de ontwerper van eerste Amsterdamse schouwburg. Er zijn van dit grote bouwproject verschillende ontwerptekeningen van Jacob bewaard gebleven. Naast de schouwburg ontwierp Van Campen ook het Amsterdamse stadhuis en het Mauritshuis in Den Haag. Van Campen baseerde veel van zijn bouwwerken op het oude classicisme en legde met zijn stijl de grondslag voor het Hollands classicisme. [86. Jacob van Campen, In: www.architectenweb.nl ] Naast bouwen heeft van Campen ook enkele jaren geschilderd. In 1614 werd hij lid van het Lucasgilde in Haarlem.Waarschijnlijk kreeg Jacob de opdracht voor de bouw van de schouwburg mede dankzij zijn neef Nicolaes van Campen. Het stadsbestuur van Amsterdam had aangedrongen op de bouw van de schouwburg. Neef Nicolaes had zitting in het bestuur; hij was een vroedschaplid.

Plattegrond van de schouwburg en het erachter liggende perceel Prinsengracht 497. Door  Jacob van campen rond 1637

Donckertsz., Cornelis
Cornelis Donckertsz. was graveur en boek -en kunstkoper. Tussen 1643 en 1645 wordt hij genoemd als schouwburgregent.

Fuyter, Leon de ( † 1658)
Leon of Lion de Fuyter werkte als toneelspeler in de schouwburg tussen 1642 en 1646. [87. E.F. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel in de 17 en 18e eeuw, ('s-Gravenhage 1915), 96. ] In de schouwburgrekeningen wordt hij als schilder omschreven. Er is geen schilderwerk bekend dat de Fuyter voor de schouwburg zou hebben gemaakt. De familie de Fuyter was uit Den Haag afkomstig en had zich begin zeventiende eeuw in Amsterdam gevestigd. Vader Jacobus Lion de Fuyter en broer Louis Jacob de Fuyter waren ook schilder. Mogelijk is Leon bij zijn vader in de leer geweest. Een andere broer van Leon was de koopman en toneelschrijver Leonard de Fuyter. Leonard had als toneelschrijver waarschijnlijk warme banden met de schouwburg. In 1647 droeg hij zelf een toneelstuk op aan de schouwburgregent en kunsthandelaar Marten Kretzer. [88. Grabowsky, E.M. en P.J. Verkruijsse, ‘Gadeloos en onuytsprekelik van waerden’ Netwerken rondom de Amsterdamse Schouwburg, 227-242, In: W. Abrahamse, Ac.G. Fleurkens, en M. Meijer Dress (red.), Kort Tijt-verdrijf. Opstellen over Nederlands Toneel (vanaf ca.1550) aangeboden aan Mieke Smits-Veldt, (Amsterdam 1996), Aldaar: 231. ]  Mogelijk is Leon via zijn broer in contact gekomen met Kretzer en de schouwburg. Leon de Fuyter werd in 1658 begraven in Amsterdam. [89. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XII, 611. ]

Goor, Steven Janszoon van (1608-1657)
Van Goor werd rond 1608 geboren in Amsterdam. Hij schilderde landschappen en stillevens en werd opgeleid door Jan Pynas. In verband met studie verbleef Van Goor enkele jaren in Italië. Rond 1631 kwam hij terug naar Amsterdam, waar hij tot zijn dood bleef wonen. [90. Willigen A dictionary of Dutch and Flemish still-life painters, 93. ]  Hij maakte verschillende decorstukken voor de schouwburg. Steven trouwde in 1639 – twee jaar na de opening van de schouwburg – met een nicht Jacob van Campen in Amsterdam. Mogelijk is Van Goor via zijn vrouw in contact gekomen met de Schouwburg. Er zijn nauwelijks schilderijen van Steven van Goor bewaard gebleven. [91. Thieme en Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XIV, 392. ] Dat Van Goor wel degelijk veel heeft geproduceerd blijkt ondermeer uit het decorstuk van zijn hand, dat mogelijk is afgebeeld op het schouwburgschilderij van Hans van Baden. Uit overgeleverde inventarissen blijkt bovendien dat Steven van Goor veel heeft geschilderd. De genoemde schilderijen zijn vooral landschappen en stillevens. Daarnaast wordt één keer een zeestuk van zijn hand beschreven. Een voorbeeld van een dergelijk landschapstuk uit een inventaris stamt uit 1649 en had als titel ‘Een landschap, sijnde eenich gebercht’. Het schilderij was opgenomen in de inventaris van de gemeenschappelijke boedel van een makelaar genaamd Michiel Jacobsz en zijn weduwe Neeltge Jacobs. [92. The Getty Provenance Index, Databases, Steven Jansz. van Goor: http://piprod.getty.edu/starweb/pi/servlet.starweb ]

Groot, Pelgrom of Pelgrim de
Pelgrim de Groot kreeg in 1639, f 1.6 voor het leggen van zoden. Daarna zou hij nog samen met Claes Moeyaert en Reynier Berchouwer een decorstuk maken. De Groot speelde ook lange tijd toneel voor de schouwburg. Hij wordt in de rekeningen voor het laatst genoemd in 1645. Waarschijnlijk trad hij op als deelnemer in verschillende tableaux vivants. Pelgrim werd namelijk meestal voor ‘staen’ betaald. Ene Dirck de Groot speelde in 1654 toneel voor 15 stuivers per avond. [93. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel, 121.] Mogelijk gaat het hier om een familielid van Pilgrom de Groot.

Harp, Jan Jansz (†1639)
Jan Harp was de schildersknecht Reynier Berchouwer. En heeft verschillende kleine schilderklussen voor de schouwburg verricht. Harp speelde toneel in de schouwburg tot het voorjaar van 1639. Bij de uitbetaling op 16 februari van dat jaar was hij overleden. [94. Kossmann, Nieuwe bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche tooneel, 93. ]

Henrixcz., Michiel
Michiel Henrixsz. schilderde ondermeer in 1639 voor f 1,- bomen. Daarnaast heeft hij lange tijd toneel gespeeld voor de schouwburg. Michiel werd betaald voor ‘speelen’ en ‘staen’.

Hooft, Willem Dircksz. (ca. 1594 -1658)
Hooft had zitting in het allereerste schouwburgbestuur. Hij was regent van 1637 tot 1642. Later bekleedde hij nogmaals een regentenpositie in de periodes 1644 tot 1647 en 1651 tot 1653. [95. S.A.C. Dudok van Heel, ‘Jan Vos (1610-1667) ‘, in: Jaarboek Amstelodamum, 72 (1980), 23-43. Bijlage met schouwburgregenten, 41-43. ] Vóór de bouw van de schouwburg was Hooft bestuurslid van de Duytse Academie en lid van De Egelentier. Hooft schreef daar onder de zinspreuk ‘Een Hooft Alleen’. [96. Boheemen, Retoricaal Memoriaal, 134-135. ]  Van beroep was Willem glasschrijver en toneelschrijver. Hooft kwam op 22-jarige leeftijd naar Amsterdam en werkte daar zijn hele leven als glastekenaar. Waarschijnlijk was hij oorspronkelijk uit de Noordelijke Nederlanden afkomstig, omdat hij zich aansloot bij de Amsterdamse Kamer in plaats van de Vlaamse. Hooft werd in 1638 betaald voor een gebrandschilderd glas dat hij in opdracht van de Amsterdamse burgermeesters voor de kerk van Schemerhoorn maakte. [97. Thieme en Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler. ]  In de gebundelde rederijkersrekeningen staat Hooft ondermeer in 1630 als ondertekenaar van één van de rekeningen. Opvallend is dat hij samen wordt genoemd met Reynier Joorisz., waarschijnlijk Reynier Joorisz. Berchouwer. Beide schouwburgschilders waren dus afkomstig uit de rederijkerstraditie en hebben vanaf de opening van de schouwburg een actieve rol gespeeld. In de schouwburgrekening wordt Hooft ook nog enkele keren genoemd. In 1637 zou hij de glazen van het nieuwe schouwburggebouw hebben ingezet. En op 23 maart 1639 werd ‘aen Willem Dircksz. Hooft een rekeningh’ van f 2,- betaald.

Isaacz, Isaac (1599- na 1665)
Isaac was een leerling van zijn vader Pieter Frans Isaacz en werd geboren in 1599. Hij was portretschilder, interieurschilder en historieschilder. Isaac werd geboren in Amsterdam en is daar ook gestorven. Hij was enkele jaren (rond 1622) werkzaam in Antwerpen. Isaac ontwierp mogelijk tableaux vivants voor de schouwburg in samenwerking met Nicolaes Moeyaert. Isaac heeft met zekerheid de festiviteiten rondom de Vrede van Münster vastgelegd; hij maakte namelijk een prent naar aanleiding van de schouwburgvoorstelling.

De gekroonde Vrede door Isaacz. en Savery

Keyser, Thomas de (1596-1676)
Thomas de Keyser was een Amsterdamse portret -en historieschilder. Hij was de zoon en leerling van de architect Hendrick de Keyser. De familie De Keyser was van origine uit Antwerpen afkomstig. [98. J. Briels, Vlaamse schilders in de Noordelijke Nederlanden in het begin van de Gouden Eeeuw, (Antwerpen 1987), 28. ] Thomas was samen met Nicolaes Eliasz. De belangrijkste Amsterdamse portretschilder voor de komst van Rembrandt. In 1662 werd Thomas tijdelijk stadsbouwmeester van Amsterdam. Uiteindelijk heeft hij zich toch op het schilderen toegelegd. [99. Grote Winklerprins,. Deel11, 49. ]  De Keyser was één van de vele schilders die werd geïnspireerd door de komst van Maria de Medici naar Amsterdam. Hij maakte een portret van de vier Amsterdamse burgermeesters, op het moment dat zij van het koninklijk bezoek hoorden. Mogelijk kwam De Keyser in contact met de schouwburg door zijn gelijknamige neef. Deze was rederijker bij Het Wit Lavendel en was daar hoofd boekhouding en acteur. Neef Thomas speelde vooral heldenrollen. Hij was een zeer beroemd toneelspeler en zou later ook in de Schouwburg van Jacob van Campen optreden. [100. Boheemen, Retoricaal Memoriaal, 87. ] In hoeverre de schilder Thomas de Keyser daadwerkelijk met de schouwburg in aanraking is gekomen blijft echter lastig vast te stellen.

Thomas de Keyser

Kretzer, Marten
Marten Kretzer was oorspronkelijk als schilder geschoold, voordat hij als kunsthandelaar in Amsterdam ging werken. Hij zou zich hebben aangesloten bij een (onbekend) Lucasgilde in de Noordelijke Nederlanden. In bronnen rondom de schouwburg wordt hij als handelaar omschreven. [101. J.M. Montias, Art at auction in 17th century Amsterdam, (Amsterdam 2002), 279. ] Kretzer was bevriend met de schilder -en toneelfamilie De Fuyter. Toneelschrijver Leonard droeg in 1647 een toneelstuk aan Kretzer op. Daarnaast legde de schilder Louis de Fuyter, samen met Kretzer op 16 maart 1660 een verklaring af, bij de Amsterdamse notaris Friesma. De verklaring betrof een de verdeling van schilderijen onder ruziënde erfgenamen van ene Lodewijk Bas. [102. Grabowsky, ‘Gadeloos en onuytsprekelik van waerden’, 231. ]

Laegh, Willem van der (ca. 1614 – na 1674)
Willem van der Laegh werd in Haarlem geboren en maakte een plattegrond van de Amsterdamse schouwburg. Hij deed dit waarschijnlijk naar een prent van Vingboons. De tekening werd in 1658 uitgegeven; wellicht hebben er ook vroegere drukken van dezelfde prent bestaan. Mogelijk gaf het schouwburgbestuur Van der Laegh opdracht voor het maken van de tekening. Willem was getrouwd met Lysbeth Hasecamp. Hij is tussen 1640 en 1671 als tekenaar actief geweest in Amsterdam. In deze periode was hij eveneens als schoolmeester verbonden aan het Maagdenhuis in Amsterdam. [103. U. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler. Von der Antikr bis zur Gegenwart, Deel XXIII, (Leipzig 1931), 193. ] Van der Laegh tekende veel interieurs, portretten en devotiestukken. De laatste jaren van zijn leven heeft hij in Kopenhagen gewerkt. Het is goed mogelijk dat Van der Laegh via twee andere Haarlemse schouwburgschilders Aelbert de Valck en Pieter Post in contact is gekomen met de schouwburg. Hoewel er alleen nog een afdruk uit 1658 bekend is, kan Van der Laegh de plattegrond ook eerder hebben vervaardigd. Aelbert de Valck en Post werkten in 1638 voor de schouwburg.

Van der Laegh

Martszen de Jonge, Jan (1609 – na 1647)
De graveur, schilder en tekenaar Jan Martszen was een neef van de beroemde Esaias van de Velde. Jan werd in Haarlem geboren en ging daar bij zijn oom in de leer. In 1633 trouwde hij op vierentwintigjarige leeftijd met Philipina Torel van Amsterdam. Tussen 1633 en 1638 werkte Martszen in Amsterdam. Martszen maakte ruiterstukken, veldslagen, landschappen en portretten. In 1638 tekende hij samen met Salomon Savery een prent van het afscheid van Maria de Medici in Amsterdam. Wellicht is Jan via Savery aan de opdracht gekomen.

Moeyaert, Nicolaes Cornelisz. (1590/91-1655)
De katholieke historieschilder Nicolaes Moeyaert werd geboren in Amsterdam rond 1590. Zijn vader was marskramer en heette Cornelis Jacobsz. De vrouw van Moeyaert heette Grietje. Nicolaes was onder meer leermeester van Nicolaes Pietersz Berchem en Paulus Potter.Moeyaert heeft zich op vele terreinen ingezet voor de schouwburg. Hij ontwierp en schilderde decorstukken, maakte tableaux vivants, verschillende triomfbogen en was zelfs lange tijd schouwburgregent. De relatie van Moeyaert tot het toneel is terug te voeren op zijn lidmaatschap van rederijkerskamer de Egelentier. [104. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler. 16. ] Door zijn betrokkenheid bij de rederijkers moet Moeyaert de oprichting van de schouwburg van zeer nabij hebben meegemaakt. Moeyaert schilderde in 1640 een groepsportret van regenten en regentessen van het oude mannen -en vrouwenhuis. [105. A. Tümpel, Claes Cornelisz. Moeyaert in Oud Holland. Een uitgave van het Rijksbureau voor kunsthistorische documentatie, (Den Haag 1974), 4. ]  Wellicht kreeg hij deze opdracht via zijn schouwburgconnecties. De regenten van deze liefdadigheidsinstellingen kozen immers de hoofden van het schouwburgbestuur en hadden in die hoedanigheid Moeyaert aan een bestuursfunctie geholpen.

 

De regenten en regentessen van het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis. Door Nicolaes Cornelisz. Moeyaert in 1640.

 

Nolpe, Pieter (ca.1613 – ca. 1652)
Pieter Nolpe was een koperetser en schilder. Hij werd rond 1613 in Amsterdam geboren en zou er zijn hele leven blijven wonen. Nolpe maakte ter gelegenheid van de Vrede van Münster een nieuwsprent, waarin verslag werd gedaan van festiviteiten rondom de schouwburg. Daarnaast maakte hij een serie prenten bij de intocht van Maria de Medici. Pieter Nolpe zou onder meer zijn beïnvloed door het werk van Moeyaert. Mogelijk is hij ook via hem in contact gekomen met de Amsterdamse schouwburg. [106. Thieme en Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XXV, 507 ]

Parker, Pieter Triael
De schilder Pieter Triael Parker speelde tussen 1640 en 1646, met kleine tussenpozen, toneel in de schouwburg. Hij ontving aan speelloon f 1,- tot f 2,- per avond. In 1641 speelde hij in het stuk Gebroeders van Vondel. Drie jaar later trad hij op in de Jaloersche Studenten van Rodenburg. Pieter werkte ook als schilder voor de schouwburg. In 1644werd aan hem f 10,- betaald, voor het schilderen van toneelschermen. [107. J.F.M. Sterck, Oud en nieuw over Joost van den Vondel, (Aerdenhout 1932), 16. ] Vermoedelijk was Parker van Engelse afkomst. Na zijn activiteiten voor de schouwburg is Pieter Parker gaan reizen. In de zomer van 1642 ging hij mee met een toneelgezelschap dat zich ‘Nederduitsche Commedianten ofte Nederlantse Bataviers’ noemde. Hij zou later met een andere gezelschap naar Duitsland en Scandinavië reizen. [108. Nieuw Nederlandsch biografisch Woordenboek, Deel IV, (Leiden 1912), 1068. ]

Post, Pieter Janszn. (Haarlem 1608- Den Haag 1669)
De gereformeerde Pieter Post werd op 1 mei 1608 in de Grote Kerk van Haarlem gedoopt. In 1623 zou hij zich inschrijven bij het Haarlemse Lucasgilde. Pieter Post schilderde perspectieven onderaan de galerijen waar toeschouwers van het toneelspel zitting hadden. De perspectieven zijn terug te zien op de prent van Salamon Savery. Post was hofarchitect van Fredrik Hendrik in Den Haag. Zijn vader was Jan Janszn. Post. Pieter Post wordt vaak samen met Van Campen genoemd als meest bekende architect van de Republiek. Waarschijnlijk kenden de architecten elkaar goed; beiden waren namelijk lid van het Lucasgilde in Haarlem. Bovendien hebben ze gezamenlijk verschillende projecten uitgevoerd; onder meer het Huis Honselaarsdijk en het Huis ter Nieuwburch. [109. A.W. Weissman, ‘ Pieter Post’ In Oud-Holland, Tweemaandelijksch Nederlandsch Kunsthistorisch Tijdschrift, vol. 27, (Amsterdam 1909), 33-58. Aldaar: 36-42. ] Het is dan ook aannemelijk dat Post via Van Campen bij de Amsterdamse schouwburg is terechtgekomen. Pieter Post ligt begraven in de Haagse kloosterkerk. [110. Thieme en Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XXIIV, 298. ]

Quast, Pieter Jansz. (1606-1647)
Pieter Quast werd in Amsterdam geboren maar was van Zuid-Nederlandse komaf. Zijn ouders waren uit Antwerpen afkomstig. [111. Briels, Vlaamse schilders in de Noordelijke Nederlanden, 86. ] Quast trouwde op 1632 met Annetie Splinters uit Den Haag. Quast werd vervolgens in 1632 lid van het Haagse Lucasgilde. Pieter schilderde ‘De triomf der Zotheid’, dat zeer waarschijnlijk is gebaseerd op tableaux vivants die in de Amsterdamse schouwburg werden opgesteld. Het schilderij zou onderdeel hebben uitgemaakt van een reeks van twaalf tableaux vivants, die ter ere van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) door Quast werden geschilderd. Quast signeerde het schilderij echter met 1643. Mogelijk heeft hij als jonge leerling een reeks prenten of schilderijen vervaardigd van de festiviteiten rondom het bestand, en heeft hij naar aanleiding van deze reeks pas in 1643 ‘De triomf der Zotheid’geschilderd. Quast was een liefhebber van theater en lijkt geregeld de schouwburg bezocht te hebben. In verschillende werken van zijn hand zijn namelijk invloeden van het toneel terug te vinden. [112. B.A. Stanton-Hirst, The influence of the theatre on the works of Pieter Jansz. Quast, (Madison 1978). ] Naast ‘De triomf der zotheid’ maakte hij nog andere schilderijen waarop tableaux vivants zijn afgebeeld, onder andere; ‘Brutus als zot voor Tarquinius. Zijn voorbeelden waren Pieter Nolpe, Hondius en Salomon Savery. Leerlingen waren Jan Boezem, Dirck de Hoogh en Hans van Evelen. [113. Thieme en Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XXVII, 502. ] Mogelijk kwam Quast in contact met de schouwburg door zijn leerling Jan Boezem, die verschillende decorstukken vervaardigde. Ook zou Quast via zijn voorbeelden Pieter Nolpe en Salamon Savery bij de schouwburg terecht kunnen zijn gekomen.

Pieter Quast

Rijn, van Rembrandt Harmensz. (ca. 1606-1669)
De bekende historieschilder, etser en tekenaar Rembrandt van Rijn werd in Leiden geboren. In 1631 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij tot zijn dood heeft gewerkt. Rembrandt ging naar de Latijnse school en heeft enige tijd ingeschreven gestaan bij de universiteit van Leiden. Hij is in de leer geweest bij Jacob van Swanenburg en Pieter Lastman. [114. Thieme en Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XVIV, 259-271. ] Rembrandt heeft nooit daadwerkelijk in opdracht voor de schouwburg gewerkt, maar is wel – net zoals Pieter Quast – door de schouwburg geïnspireerd. [115. Waal, ‘Rembrandt en Vondel’s Tradedy Gijsbrecht van Aemstel’, passim. ] Rembrandt tekende verschillende acteurs in toneelkostuum. Ook maakte hij een tekening van een scene uit de Gijsbrecht, waarin een knielende man voor bisschop Gozewijn te zien is. In de rechterhoek van de tekening is een toneeldoek te aanschouwen. Met name deze ‘toneel-entourage’ – doet vermoeden dat Rembrandt daadwerkelijk de schouwburg heeft bezocht. De schouwburg werd in 1637 als een cultuurplatform voor verschillende kunsten gepresenteerd. Het is goed mogelijk dat Rembrandt als invloedrijk kunstenaar, destijds een bezoek aan dit nieuwe centrum heeft willen brengen.

Sandrart, Joachim von (ca. 1605-1688)
De gereformeerde Joachim Von Sandrart werd in Frankfurt geboren. Zijn vader was een Duitse koopman. Vanaf 1625 ging Joachim bij de Utrechter Gerard van Honthorst in de leer. Hij werkte samen met Honthorst aan het Engelse hof en in 1629 maakte hij een studiereis naar Italië. Bij terugkomst trouwde Von Sandrart en vestigde zich met zijn vrouw in Amsterdam. [116. C. Klemm, Joachim von Sandrart. Kunst Werke und Lebenslauf, (Berlijn 1986), 13-18. ] Als schouwburgschilder vervaardigde Von Sandrart het schuttersportret van de compagnie van Cornelis Bicker. Of van Sandrart daadwerkelijk veel connecties met de schouwburg had is onduidelijk. Hij was in ieder geval wel geïnspireerd door de komst van Maria de Medici naar Amsterdam. Van 1637 tot 1642 werkte Von Sandrart in Amsterdam en in 1688 stierf hij in Neurenberg.

Savery, Salomon (1594-1678)
Salomon Savery was een prentkunstenaar en kwam uit een familie van schilders en tekenaars. Hij was de zoon van Jacob I Savery en de broer van Pieter, Hans II en Jacob II Savery. Bovendien was zijn oom de schilder Roelant Savery. Salomon werd geboren in Amsterdam en stierf daar ook. Rond 1632 zou hij enige tijd in Engeland hebben gewerkt. Savery maakte in 1658 de twee beroemde prenten van het schouwburginterieur van Jacob van Campen. Mogelijk deed hij dit in opdracht van het schouwburgbestuur. Met name door deze afbeeldingen is het schouwburginterieur heden ten dage nog goed te reconstrueren. [117. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XXIX, 507. ] Daarnaast maakte Savery ter gelegenheid van de Vrede van Münster een serie van zes prenten. Ook vervaardigde hij in samenwerking met Simon de Vlieger en Jan Martszen de Jonge, enkele tekeningen naar aanleiding van het bezoek van Maria de Medici. Op deze prenten zijn onder meer de triomfbogen van Moeyaert terug te zien. [ 118. Tümpel, Claes Cornelisz. Moeyaert, 21-22. ] Ten slotte maakte Savery samen met Pieter Nolpe illustraties bij het werk van Caspar van Baerle, genaamd: Blyde incomst der allerdoorluchtighste koninginne, Maria de Medicis, te Amsterdam.Salomon was een Amsterdammer en stond waarschijnlijk bekend als een goed tekenaar. Het is aannemelijk dat zijn familienaam en faam mede hebben bijgedragen aan de verschillende tekenopdrachten die het schouwburgbestuur aan hem heeft gegeven. Hoewel er geen officiële betalingen in de schouwburgrekeningen zijn terug te vinden, lijkt het of Savery door de verschillende prenten die hij maakte, de functie van ‘ huistekenaar’ van de schouwburg bekleedde.

Uyttenbroeck, Moses Matheuszn van (1585 -1651)
Moses Uyttenbroeck werd geboren in Den Haag en had zich aangesloten bij het Lucasgilde van de stad. Later zou hij een bestuursfunctie bekleden binnen het gilde. Moses was een schilder en etser, en had een studiereis naar Italië gemaakt. Uyttenbroeck was een historieschilder en schilderde met name thema’s uit het oude testament en klassiek mythologische onderwerpen. Moses trouwde in 1624 met Cornelia van Wijck en kreeg samen met haar vier kinderen. [119. U. Weisner, Die Gemälde des Moyses van Uyttenbroeck, In: In: Oud-Holland, Tweemaandelijksch Nederlandsch Kunsthistorisch Tijdschrift, vol. 79 (Amsterdam 1964), 189-197. Aldaar: 189-190. ]  Uyttenbroeck werd waarschijnlijk beïnvloed door Elsheimer en Poelenburg. [120. Thieme en Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XXXIV, 18. ] Uyttenbroeck schilderde in 1638 verplaatsbare ‘stenen beelden’ op grote toneelschermen. Later zouden deze ‘stenen beelden’ in de regentenkamer van de Nieuwe Schouwburg worden neergezet. Mogelijk kreeg Uyttenbroeck de opdracht naar aanleiding van schilderwerk, dat hij in maart 1638 had gemaakt. Hij beschilderde toen voor paleis Honselaarsdijk deuren met daarop soortgelijke figuren van stenen beelden. [122. Albach, ‘De schouwburg van Jacob van Campen’, 100-101. ] Op de interieurprenten van Savery zijn de beelden van Uyttenbroeck nagetekend. De Griekse filosofen Herakliet en Demokriet staan op de voorgrond. Daarachter staan Melpomene, Thalia, Hercules en Mercurius. [123. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 129. ] Het is opvallend dat een schilder uit den Haag werd aangetrokken voor het schilderen van toneeldecors. Zeer waarschijnlijk is Moses via Pieter Post en Jacob van Campen in contact gekomen met de schouwburg. De twee architecten ontwierpen namelijk het Huis Honselaarsdijk. Bovendien werkten Post en Uyttenbroeck rond dezelfde periode voor de schouwburg. Het decorstuk van Uyttenbroeck laat zien dat het schildersnetwerk rondom de schouwburg niet alleen louter een Amsterdamse aangelegenheid was, maar dat er ook schilders van ‘buitenaf’ werden aangetrokken.

Valck, Aelbert de
Aelbert de Valck kwam uit Haarlem en had zijn zoon Adriaen de Valck (1622-1678) in de leer. Zoon Adriaen was een stillevenschilder en wordt af en toe genoemd als architect. Adriaen werd in 1648 lid van het Haarlemse Lucasgilde. Waarschijnlijk was ook Aelbert lid van het gilde. [124. Willigen, A dictionary of Dutch and Flemish still-life painters, 200. ] Aelbert schilderde samen met de Haarlemse Pieter Post perspectieven onder aan de toneelschermen.

Vennekool, Dirck Jacobsz.
Dirck was de broer van Steven Vennekool, een leerling van Jacob van Campen. Waarschijnlijk was de schilder Dirck Vennekool schouwburgregent rond 1658. Op de interieurprenten van Savery uit 1658 wordt hij namelijk genoemd als schouwburghoofd. In de periode van de Nieuwe schouwburg (1665-1708) worden Dirck en Steven bovendien samen betaald voor het schilderen van decorstukken. In juli 1687 wordt ondermeer ‘aen Dirk Vennekool de schilder f 54,-’ betaald. [125. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen schouwburg, 137. ]

Viele of Ville, Guilliam de (1613-1672)
Guilliam de Viele maakte deel uit van een schilder -en toneelfamilie. Hij was de zoon van Jacques de Viele (ca. 1588-1667), een Zuid-Nederlandse interieur -en stillevenschilder die in Amsterdam werkzaam was. Waarschijnlijk vluchtte Jacques vanwege geloofsreden met zijn familie, vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar het Noorden. Jacques de Viele was een liefhebber van de mathematische kunst. In 1628 schreef hij een verhandeling getiteld; T’ samen-spreeckinghe betreffende de architecture ende schilder-konst. [126. Briels, Vlaamse schilders in de Noordelijke Nederlanden, 280. ] Guilliam de Viele speelde tussen 1644 en 1657 toneel in de Amsterdamse schouwburg. Broer Jacobus acteerde gedurende de beginjaren van de schouwburg. Zijn zoons Jacobus en Johannes zouden gedurende de jaren ’50 ook lange tijd toneelspelen. In de rekeningen van de schouwburg wordt Guilliam aangeduid als schilder. In zijn eigen testament omschreef de Viele zich bovendien als portretschilder. [127.  Willigen, A dictionary of Dutch and Flemish still-life painters, 207. ] Ondanks deze vermelding zijn er geen schilderactiviteiten van de Viele terug te vinden in bronnen rondom de schouwburg.

Vingboons of Vinckboons (II), Philip (ca. 1607 – 1645)
De architect, tekenaar en schilder Philip Vingboons II maakte in opdracht van het schouwburgbestuur een plattegrond van het theatergebouw. Op 14 maart 1642 kreeg hij f 58,- betaald ‘voor schouburghtekeningen’. [128. I.H. Van Eeghen, ‘De familie Vinckboons-Vingboons’, In: Oud Holland, Tweemaandelijksch Nederlandsch Kunsthistorisch Tijdschrift, vol. 67, (Amsterdam1952) , 217-232. Aldaar: 228. ] Helaas is de tekening verloren gegaan. Philip was de zoon de Zuid-Nederlandese waterverfschilder Philip Vingboons I. De kunstenaarsfamilie was vanuit Mechelen naar Amsterdam gevlucht. Vader was doopsgezind . Zoon Philip trouwde echter met de katholieke Petronella Questiés en werd zelf ook katholiek. [129. I.H. Van Eeghen, ‘De familie Vinckboons-Vingboons’, In: Oud Holland, Tweemaandelijksch Nederlandsch Kunsthistorisch Tijdschrift, vol. 67, (Amsterdam1952) , 217-232. Aldaar: 220. ] Tijdens zijn leven ontwierp Philip verschillende gebouwen; ondermeer de brouwerij in het burgerweeshuis. Misschien had Vingboons deze opdracht te danken aan zijn connecties met de schouwburg, of kwam hij bij de schouwburg terecht door deze bouwopdracht. Het is goed mogelijk dat Vingboons via Moeyaert met de schouwburg in contact is gekomen. Beiden waren van katholieke komaf en verkeerden daardoor in dezelfde kringen. Vingboons werd in 1678 begraven in de Oude kerk van Amsterdam. [130. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XXXIV, 389. ]

Vlieger, Simon Jacobsz. de (ca. 1600 – 1653)
De schilder, tekenaar en etser Simon de Vlieger werd rond 1600 in Rotterdam geboren. Hij was een leerling van Willem van der Velde I en is waarschijnlijk ook bij Jan Porcellis in de leer geweest. Tussen 1634 en 1637 was Simon werkzaam in Delft, waar hij ook lid werd van het Lucasgilde. Vanaf 1638 zou hij werken aan een Amsterdamse opdracht, die hij naar aanleiding van het bezoek van Maria de Medici had gekregen. Waarschijnlijk betreft het hier een serie prenten waaraan hij onder meer samen met Salomon Savery heeft gewerkt. In 1643 werd Simon poorter van Amsterdam. Kort daarop werkte hij nog enige tijd in Rotterdam. De laatste jaren van zijn leven werkte De Vlieger in Weesp; hier is hij ook gestorven. [131. Grote Winklerprins, Encyclopedie in twintig delen. Deel 19(Amsterdam/Brussel 1974), 450. ] De Vlieger heeft zeer uiteenlopende thema’s afgebeeld. Hij maakte historiestukken, architectuur, landschappen, figuurkunst en marines. [132. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler, Deel XXXIV, 462-463. ] Met name de marines van De Vlieger stonden in zijn tijd hoog aangeschreven. In zijn prenten over de inkomst van Maria de Medici is de haven van Amsterdam dan ook prominent afgebeeld.

Savery en De Vlieger II

Vos, Jan (ca. 1615-1667)
De katholieke Jan Vos werd omstreeks 1615 in Amsterdam geboren. Zijn moeder heette Aaltje Opmeer en zijn vader Jan Vos. Hij zou in 1639 te Amsterdam trouwen. Vos was van beroep glazenier. In 1641 schreef hij zijn eerste toneelstuk en in 1647 werd Vos tot hoofd van de schouwburg benoemd. Voor de schouwburg ontwierp Vos verschillende kunstige tableaux vivants en organiseerde hij grote feestelijkheden waarin schilderkunst en toneel werden gecombineerd. Naar idee van Vos werden er bij bijzondere gelegenheden toneelstukken op praalwagens opgevoerd die vervolgens door de stad werden getrokken. Uiteraard schreef Vos ook verschillende toneelstukken die in de schouwburg werden opgevoerd. Bekende werken van hem zijn: Aran en Titus (1641) De klucht van Oene, (1642) en Medea (1665). Hij werd op 11 Juli 1667 in de Nieuwe kerk van Amsterdam begraven.

 

Een groepsportret van de schouwburgschilders van Jacob van Campen

Tot slot
In dit essay zijn in totaal 32 kunstenaars getraceerd en beschreven die zouden kunnen worden aangeduid als schouwburgschilder. Deze schilders hebben tussen 1637 en 1664 allerhande activiteiten voor de schouwburg verricht, óf zijn geïnspireerd geraakt zijn door de schouwburg. In verhouding met de andere periodes van de schouwburg – de tijd van de rederijkers, de Duytsche Academie en de Nieuwe Schouwburg – is de lijst met schouwburgschilders opvallend lang. Het is niet toevallig dat kunstenaars zo nou nauw betrokken waren bij de schouwburg. In het derde hoofdstuk werd reeds beschreven dat het Amsterdamse stadsbestuur begin zeventiende eeuw bewust bezig is geweest met het ontwikkelen en stimuleren van een breed cultuurcentrum met internationaal aanzien, waarmee diverse kunsten verbonden moesten zijn.

Het schildersnetwerk rondom de schouwburg, heeft mogelijk uit meer kunstenaars bestaan dan in dit essay staat beschreven. Door het eerdergenoemde bronnentekort kan hier echter geen uitsluitsel over worden gegeven. Hoewel de lijst met schouwburgschilders waarschijnlijk incompleet is, is het niettemin een zeer waardevolle opsomming. Het verband tussen schilderkunst en de Amsterdamse schouwburg is namelijk niet eerder op deze wijze blootgelegd. De lijst kan bovendien ook meer informatie over het schildersnetwerk zélf verschaffen. Hoe zag dit netwerk er nu precies uit? Wat was de rolverdeling tussen de kunstenaars? Welke diversiteit aan stijlen en techniek gebruikten de schilders? Wat was de herkomst en religieuze achtergrond? En, hoe kan het netwerk uiteindelijk worden getypeerd?

Rolverdeling, niveau, stijl, afkomst en religie
Ten eerste moet de rolverdeling tussen de kunstenaars in het schildersnetwerk worden genoemd. Er zijn bij deze rolverdeling drie typen groepen te onderscheiden. De eerste groep bestaat uit de grote kunstenaars zoals Pieter Post, Philip Vingboons en Cornelis Moeyaert. De tweede groep omvat onbekende schilders als Jan Harp, Leon de Fuyter en Pieter Parker. De rolverdeling tussen deze kleine en grote meesters is opvallend. Grote schilders lijken zich veelal met duurbetaalde decorprojecten en prent -of schilderijopdrachten te hebben bemoeid. Een enkeling had bovendien zitting in het schouwburgbestuur. De kleine kunstenaars richtten zich – naast de kleine schilderklussen – meestal ook op het toneelspel. Mogelijk kwamen zij door schilderwerkzaamheden in contact met toneelspelers, die hen vervolgens bij het eigenlijke toneel betrokken. Er is van grote schilders niet bekend dat zij toneel speelden. Wellicht paste het toneel niet bij hun status van groot schilder, of was het gewoonweg niet met hun schilderwerkzaamheden te combineren. Daarnaast is er nog een kleine derde groep schilders die zich ook rondom de schouwburg bewoog. Deze schilders zijn door het Amsterdamse toneel geïnspireerd zijn geraakt, maar hebben geen opdrachten voor de schouwburg uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn Pieter Quast, Joachim von Sandrart, Thomas de Keyser, Hans van Baden en Rembrandt van Rijn.

Het tweede opvallende element dat het schildersnetwerk typeert is de grote diversiteit aan niveau, schilderstijl en kunstvormen. Hoewel er geen kunstobjecten uit de schouwburg bewaard zijn gebleven, zegt de geldelijke waardering van de opdrachtgever weldegelijk iets over het niveau van de kunstwerken. Pieter Post, Aelbert de Valck en Steven van Goor kregen bijvoorbeeld honderden guldens meer betaald voor hun werk, dan de onbekende Michiel Henrixcz. en Pelgrim de Groot. Naast grote en kleine meesters, waren er in het netwerk ook zeer uiteenlopende stijltypen en kunstvormen terug te vinden. Er werkten voor de schouwburg historieschilders, prentkunstenaars, glastekenaars, stillevenschilders, landschapkunstenaars, decoratieschilders, interieurschilders, architecten en portretkunstenaars. Sommige schouwburgschilders gebruikten hun kunstenaarsvaardigheden in hun activiteiten voor de schouwburg. Zo hebben Van Goor en Reynier Joorisz. verschillende decorstukken vervaardigd. Daarnaast zijn er schilders die in opdracht van de schouwburg tekeningen of schilderijen maakten, zoals bijvoorbeeld Philip Vingboons en mogelijk Salomon Savery. Ook zijn er schouwburgschilders geweest die zich in de kunstwereld bewogen, maar geen kunst voor de schouwburg hebben gemaakt. De glastekenaar Jan Vos had zitting in het bestuur, maar heeft – op het ontwerpen van tableaux vivants na – waarschijnlijk geen kunst in deze sfeer vervaardigd. Ook de kunsthandelaars Marten Kretser en Cornelis Donckertsz waren bekende lieden uit de kunstwereld die in het schouwburgbestuur zaten, maar verder geen ‘kunsten vertoonden’.

Een derde element dat het schildersnetwerk rondom de schouwburg typeert, is de herkomst van de schilders. Het merendeel van de schilders woonde (voor lange) tijd in Amsterdam. Sommige kunstenaars woonden al generaties lang in stad, terwijl anderen nog maar korte tijd geleden vanuit de Zuidelijke Nederlanden naar Amsterdam waren gekomen. Voorbeelden van deze Vlaamse schilders zijn Guilliam de Viele, Philip Vingboons en Pieter Quast. Het schouwburgbestuur gaf ook enkele opdrachten aan kunstenaars, die niet in Amsterdam woonden. Met name Jacob van Campen heeft verschillende kunstenaars van buiten Amsterdam aangetrokken. De bouw van het Huis Honselaarsdijk in de jaren ’30 heeft hier mogelijk invloed op gehad. Pieter Post en Jacob van Campen stonden aan het hoofd van dit project. Moses Uyttenbroeck was één van de uitvoerders.

Het laatste element dat het schildersnetwerk typeert is de diversiteit aan religieuze achtergronden van de kunstenaars. Van slechts enkele schouwburgschilders is met zekerheid iets over hun religieuze achtergrond te zeggen. Er zaten lidmaten en liefhebbers van de gereformeerde kerk in het schildersnetwerk, zoals Pieter Post. Een meer opvallende groep wordt echter gevormd door de hooggeplaatste katholieke schouwburgschilders. Jan Vos en Nicolaes Moeyaert waren beiden bestuurders van de schouwburg en katholiek. In de Republiek was het ongewoon om als katholiek een bestuursfunctie te kunnen bekleden. Voor dergelijke posities moest men minstens liefhebber zijn van de gereformeerde kerk. Ondanks deze vereisten, werden toch katholieke schouwburghoofden aangewezen door de liefdadigheidsinstellingen van de stad. Mogelijk waren de bestuursposities binnen de schouwburg niet zeer invloedrijk, en werd er daarom vooral naar de kwaliteiten van een ‘sollicitant’ gekeken. De schouwburg bood in ieder geval ruimte aan katholieke Amsterdammers om ook een hoge bestuurspositie met aanzien te laten bekleden.

Concluderend kan er worden gesteld dat het schildersnetwerk rondom de schouwburg van Jacob van Campen vooral zeer divers van aard was. Kunstenaars met verschillende stijlen, kunstvormen, niveaus, geografische achtergronden en religies hebben het netwerk gedomineerd. Ondanks deze grote diversiteit, was het niveau van de schilderkunst bepalend voor de positie en de rol binnen het netwerk. De grote meesters kregen het meeste betaald en konden zelfs doordringen tot het bestuur. Kleine schilders kregen minder betaald, en combineerden hun schilderactiviteiten (mogelijk mede daarom) dikwijls met een toneelcarrière, die hen op een andere manier een vorm van aanzien verschafte.

Dit bericht was geplaatst inGeschiedenis, Kunstgeschiedenis and tagged , , . Bookmark the permalink. Zowel reacties als trackbacks zijn gesloten.